Een brandofferaltaar is een altaar waarop brandoffers worden gebracht, offers die verbrand worden en waarvan de liefelijke geur opstijgt tot God. Alle gaven, waarmee Israël hier tot de Heere naderde, waren bestemd om geheel of gedeeltelijk op dit altaar geofferd te worden.
Het brandofferaltaar in de voorhof van de tabernakel was ontworpen overeenkomstig het model dat God op de berg Sinaï aan Mozes had getoond (Ex. 27:8).
De afmetingen waren: de lengte en de breedte ongeveer 2,5 m., de hoogte ongeveer 1,5 m.
Het altaar was gemaakt van planken van sittimhout (= acaciahout). Het altaar was inwendig hol. Het hout was met koper overtrokken.
Op zijn vier hoeken waren hoornen.
Al het gerei van het altaar (potten, scheppen, sprengbekkens, vorken, vuurschalen) was van koper.
In, of waarschijnlijker rondom het altaar was een koperen rooster, “een koperen rasterwerk, onder zijn rand, van onderen af tot de helft ervan.” Aan de vier einden van het rooster waren vier gegoten koperen ringen, tot plaatsen voor de handbomen.
Tijdens vervoer werd het altaar gedragen door middel van twee handbomen. Ze waren, evenals het altaar, gemaakt van sittimhout (acaciahout) en overtrokken met koper. De handbomen staken in ringen aan de vier einden van het rooster, aan beide zijden van het altaar.
De plaats van het altaar was ‘aan de deur van de tent van ontmoeting’, bij de ingang tot het Heilige. Evenwel stond tussen het altaar en de tent nog het koperen wasvat.
Aan de oostzijde van het altaar was ‘de plaats van de as’. De as van het altaar werd in potten ontvangen en geworpen op de plaats van de as. Deze ashoop aan de oostkant van het altaar werd van tijd tot tijd afgevoerd tot de asbelt buiten de legerplaats der Israëlieten.