De Tabernakel, tijdens Israëls woestijnreis gemaakt in opdracht van God (Ex. 26 – 40), was een vervoerbaar heiligdom, een Tent-woning met een Voorhof, waardoor het aan alle kanten was omgeven. Rondom de tabernakel waren de legerkampen van Israëls stammen. God woonde te midden van Zijn volk. De tabernakel in de woestijn was een schaduw van de ware tabernakel in de hemel. Het heiligdom en de dienst ervan bevatten geestelijke lessen voor de gemeente van Christus.
De eigenlijke tent was een langwerpig vierkant, 30 el lang, 10 el breed en 10 el hoog, en samengesteld uit 48 berderen (of stijlen). Van boven was de tent bedekt door dekkleden. De tent had twee afdelingen, het Heilige en het Heilige der Heiligen.
De dekkleden
Van boven was de Woning met vier over elkaar gespreide dekkleden overdekt:
- één van hemelsblauw en purperkleurig linnen, het sierlijke onderste kleed
- één van geitenhaar, een tentkleed daarbovenop
- één van rood geverfde ramsvellen, een dekkleed daarbovenop
- één van dassen (=zeekoeien) vellen, het buitenste dekkleed (Ex. 40:19).
Het onderste dekkleed was zeer prachtig en wordt de „woning” of „tabernakel” genoemd (Ex. 26: 1, 6, 12, 13: 35: 11 e. e.). Het bestond niet uit één stuk maar uit 10 tapijten of banen (Statenvert. gordijnen), ieder 28 ellen lang en 4 breed. Dit dekkleed was geweven uit getweernd wit byssusgaren (de grondstof) en uit purperblauw, purperrood en karmozijnrood garen en met afbeeldingen van Cherubs doorwerkt. Dezelfde stof, kleuren en motief zijn ook toegepast in de Voorhang van het Allerheiligste.
Het tweede dekkleed (Statenvert. gordijn) was geweven van geiten- of kameelhaar (Ex. 35:26) en was waarschijnlijk zwart of zwart en wit, niet uitsluitend wit, daar de gewone kleur van een tent, zoals het kleed in Ex. 35:26 heet, zwart of zwart en wit was . Dit kleed bestond uit 11 tapijten of banen, ieder 30 ellen lang en 4 breed, maar wederom zo, dat 6 en 5 tapijten afzonderlijk aan elkander genaaid waren, en het ene stuk 20, het andere 24 ellen breed was en beide 30 ellen lang warm.
Over het geitenharen kleed lag een kleed van rode ramsvellen – het derde -, ten einde het tweede tegen het weer te beschutten; en daarover – het vierde – een overdekking van tachashuiden.
Voorhangsels
Voor het Heilige en voor het Allerheiligste hingen voorhangsels, doeken. Het voorhangsel van het Heilige der Heiligen had afbeeldingen van cherubs scheidde dit af van het Heilige of voorste deel van de tabernakel en tempel (Exod.26:3 vv.; Lev.16:2 vv.). Ook voor het Heilige hing een voorhangsel, zonder cherubs, dat het afscheidde van de voorhof. De twee voorhangsels waren buitengewoon prachtig (Ez. 26:31-37). Zij hingen aan houten met goud overtrokken zuilen. Voor het Heilige stonden vijf zuilen, voor het Allerheiligste vier op zilveren voetstukken. De voorhangsels hingen van boven aan gouden haken.
Het Heilige der Heiligen
Achter het binnenste Voorhangsel was een tweede afdeling, het Heilige der Heiligen geheten. Hier stond, waarschijnlijk in het midden, de Ark des Verbonds met de Cherubs. Het Heilige der Heiligen was de belangrijkste afdeling van de Woning, als de plaats waar God woonde.
Het voorhof
Het Voorhof, dat de Tabernakel van alle kanten omringde, was een open ruimte 100 ellen lang, 50 breed, ingesloten of omtuind door 20 houten pilaren aan elk der lange en door 10 aan elk der brede kanten (Ex. 27:9 vv.). De pilaren waren 5 ellen hoog, stonden evenzover van elkaar; de kapitelen waren met zilver overtrokken; de voeten hadden koperen onderstukken.
Opname/terugkijken